Voor dit artikel binnen onze themamaand ‘Living la Vida Lokaal’ wordt Ilse ten Brink, beleidsadviseur maatschappelijke opvang en beschermd wonen, geïnterviewd door Annabel Broer. Ze vertelt waarom en hoe ze op haar plek terecht is gekomen, over de verschillen tussen landelijk en lokaal beleid en hoe de decentralisatie er in de praktijk uitziet.
Annabel Broer
Dakloosheid in Nederland |
Definitie ‘dakloos persoon’: een persoon die op straat of in portieken slaapt, of gebruik maakt van opvang bij vrienden, familie of laagdrempelige opvanglocaties. Aantallen: tussen 2009 en 2018 is het aantal daklozen in Nederland sterk gestegen, van 17 naar 37 per 10.000 inwoners in de leeftijdscategorie 18-65 jaar. In 2020 is het aantal weer afgenomen naar 34 per 10.000 inwoners. Profiel: de meeste daklozen zijn mannen (84%) met een niet-westerse migratieachtergrond (50%) of Nederlandse afkomst (40%) Jong en dakloos: het aantal dakloze jongeren in de leeftijd van 18-27 jaar wordt pas sinds 2016 apart gemonitord en is sindsdien afgenomen van 10.700 (2016) naar 8.500. Onder jonge daklozen zijn relatief meer vrouwen (26%) en jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond (58%) |
Zoals in bovenstaand blok te zien is, is dakloosheid de afgelopen jaren een steeds groter probleem geworden. Voor en achter de schermen zijn veel mensen, ook jongeren, hard aan het werk om hier oplossingen voor te vinden. Eén van hen is Ilse ten Brink (27) en sinds tweeëneenhalf jaar aan het werk bij de overheid. “Ik houd me daar hoofdzakelijk bezig met het thema maatschappelijke opvang (een meer formele term voor daklozenbeleid, licht Ilse toe). Dat valt onder het sociaal domein. Formeel zijn de taken van gemeenten in het sociaal domein vastgelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).”
Hoe ben je op deze plek terecht gekomen?
“Ik heb eerst mijn opleiding Bestuurs- en Organisatiewetenschap gedaan aan de Universiteit Utrecht. Binnen mijn studie merkte ik al dat de thema’s binnen het sociaal domein mij wel trokken. Na mijn studie ben ik begonnen aan een traineeship bij de gemeente Utrecht. Op gemeentelijk niveau hield ik me met meerdere onderwerpen binnen het beleidsterrein bezig, maar de nadruk lag op maatschappelijke opvang. Toen ik voor een half jaar gedetacheerd werd naar een andere plek binnen de overheid, kwam ik bij het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) terecht. Inmiddels werk ik al anderhalf jaar als beleidsadviseur maatschappelijke opvang en beschermd wonen.”
Hoe is de maatschappelijke opvang in Nederland geregeld?
De laatste schattingen van het CBS stellen dat er ongeveer 36.000 daklozen in Nederland zijn. Daarbij moet je er rekening mee houden dat zo’n 36% van deze daklozen zich in een van de vier grootste steden van Nederland bevindt; Amsterdam, Utrecht, Rotterdam of Den Haag. Een groot deel van deze mensen heeft recht op opvang. Volgens de Wmo hebben alle mensen met een verblijfsvergunning of Nederlands paspoort, die niet zelfredzaam zijn, recht op opvang verzorgd door de gemeente. Zelfredzame mensen – die bijvoorbeeld zelf nog genoeg geld hebben om voor zichzelf te zorgen of die voldoende mensen in hun sociale netwerk hebben waar ze op terug kunnen vallen – worden dus ook niet opgevangen. Er zijn in Nederland 43 ‘centrumgemeenten’ aangewezen om de daklozen uit de regio onderdak te bieden. Het kan dus zijn dat als je je huis kwijt raakt in de ene gemeente, je toch onderdak moet zoeken in een andere gemeente.
De afgelopen jaren is het vaak over het Bed-Bad-Brood beleid gegaan. Wat is het verschil tussen dat beleid en de maatschappelijke opvang waar jij je mee bezig houdt?
Dat staat los van mijn werk. Bed-Bad-Brood beleid is bedoeld voor uitgeprocedeerde asielzoekers en valt onder het ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V). Het is eigenlijk ook geen algemeen beleid omdat het momenteel alleen op bepaalde plekken in pilots wordt uitgeprobeerd. De discussie om die pilots breder toe te passen zijn aardig politiek beladen. Tegelijkertijd zijn de afgelopen maanden ook wel uitzonderlijk geweest omdat tijdens de zware lockdown, iedereen recht kreeg op opvang. Ook de uitgeprocedeerde asielzoekers dus.
Wat zijn de grootste verschillen die je hebt gemerkt tussen het werken op gemeentelijk en landelijk niveau?
In principe is maatschappelijke opvang een verantwoordelijkheid van de 43 centrumgemeenten en dus decentraal georganiseerd. De Rijksoverheid, of specifieker staatssecretaris Paul Blokhuis, is ‘stelselverantwoordelijke’, hij houdt in de gaten of het totaalpakket van de Wmo nog wel bij de actuele omstandigheden past. De gemeenten mogen verder zelf beslissen hoe ze de opvang vormgeven. Toen ik voor de gemeente Utrecht met daklozenbeleid bezig was keken we bijvoorbeeld of er nog een nieuwe opvanglocatie geopend moest worden, of dat er in de huidige instellingen genoeg plek was. Ook hadden we nauw contact met zorgaanbieders.
De nationale overheid houd zich het liefst weinig bezig met decentraal beleid, alleen als de omstandigheden erom vragen kan ze bijspringen. Dat was voor de maatschappelijke opvang afgelopen jaar het geval, omdat het aantal dakloze in het afgelopen decennium enorm toenam. Tussen 2009 en 2018 is het aantal daklozen meer dan verdubbeld; van 17 naar 37 per 10.000 inwoners. Daarom is staatssecretaris Blokhuis in 2020 met een plan gekomen om het aantal daklozen terug te dringen. Los daarvan wordt zeker nu met COVID in eerste instantie naar de nationale overheid gekeken. Ook op het gebied van de Wmo regelgeving. Veel gemeenten willen toch eerst weten wat de algemene landelijke adviezen zijn en welke specifieke richtlijnen het ministerie van VWS op het gebied van maatschappelijke opvang opstelt, voor ze zelf beleid gaan maken.

Je noemde de pandemie al een paar keer, op welke manier beïnvloedt die jouw werkveld?
Ik heb me de afgelopen tijd binnen het ministerie vooral gericht op de COVID richtlijnen vanuit de nationale overheid in relatie tot de daklozenopvang. We hadden vorig jaar aan het begin van de pandemie al wel een richtlijn opgesteld, maar die wordt steeds aangepast aan de actuele situatie. Maatregelen waarvan we eerst dachten dat ze alleen tijdelijk nodig waren, kregen toch een structurele vorm. Die richtlijn geeft bijvoorbeeld aan dat alle bedden op 1,5 meter uit elkaar moeten staan. Dat heeft grote gevolgen aangezien je dan ook veel meer ruimte nodig hebt om een gelijke hoeveelheid dakloze mensen op te vangen. En daar moet je dan apart geld voor vrij maken.
Zo hebben we er bijvoorbeeld voor gekozen om tijdens de strenge lockdown alle dak- en thuisloze mensen die dat willen opvang te bieden. Redenen hiervoor waren onder anderen dat het inconsequent is als je iedereen oproept thuis te blijven, terwijl deze groep mensen daar letterlijk niet toe in staat is, dat het mogelijk de verspreiding van het virus inperkt of in ieder geval binnen deze groep meer zichtbaar maakt en ten derde omdat veel dak en thuislozen meer moeite hadden om een slaapplek te vinden door de sociale beperkingen. Veel dak- en thuislozen gebruiken normaal gesproken namelijk hun sociale netwerk om tijdelijk eigen opvang te regelen. Het blijft alleen moeilijk om de uiteindelijke impact van dit beleid te evalueren. Zo is het ook mogelijk dat het virus zich juist sneller onder dak- en thuisloze mensen verspreid als je meer mensen opvangt dan normaal.
Hoe ziet je werk er in de praktijk uit?
In de praktijk ben ik veel in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en andere relevante organisaties om na te gaan hoe het er aan toe gaat bij de opvanglocaties. Zijn de maatregelen in de overheidsrichtlijnen wel uitvoerbaar? En als er grote uitbraken zijn overleggen we bijvoorbeeld waar opvanglocaties naar uit kunnen wijken.
Ook kijken we welk onderzoek er gedaan moet worden binnen mijn werkveld. Zo doen we onderzoek naar de uiteindelijke kosten en baten van meer dak- en thuislozen opvangen in deze pandemie. Of een ander voorbeeld; een onderzoek om een beter beeld te krijgen van het aantal besmettingen en verloop van COVID onder dakloze mensen.
Is er veel wrijving tussen de landelijke en lokale belangen als het gaat om de maatschappelijke opvang?
Over het algemeen is er een goede samenwerking tussen landelijke en lokale overheden. De lijntjes zijn sinds de pandemie zelfs korter geworden waardoor de samenwerking nog verder verbeterd is.
Maar natuurlijk zijn er ook verschillen tussen de belangen van de gemeenten en de Rijksoverheid. Bijvoorbeeld dat veel opvanginstellingen en straatdokters graag willen dat daklozen voorrang krijgen bij vaccineren, omdat dit een kwetsbare groep is. De Rijksoverheid moet in haar belangenafweging heel veel dingen meewegen, en kiest er juist voor om de ‘prioriteit groep’ voor vaccinaties erg klein te houden. Daarbij is het voor mij als beleidsmedewerker best lastig om de hele vaccinatiestrategie te overzien, waardoor ik veel moet afstemmen met de ambtenaren die daar binnen het ministerie meer zicht op hebben.
Heb je nog een laatste boodschap voor onze lezers?
Ik denk vooral dat als je een dakloos persoon ziet op straat, je niet moet doen alsof diegene niet bestaat. Veel mensen kijken weg. Diegene is ook gewoon een mens die zich gepasseerd en genegeerd voelt door het constante wegkijken van anderen. Vaak vinden ze het ook fijn als ze even een praatje kunnen maken.
En als je je meer wilt inzetten voor dakloze mensen – instellingen zoals het Leger des Heils zijn altijd op zoek naar vrijwilligers. Het kan heel interessant zijn om (een keer) bij de nachtopvang te werken of om voor een tijdje de buddy van een dakloos persoon te zijn.
Bron omslagfoto: ANP