Inzending van Mathijs Kramer
Tegenwoordig wordt het binnen D66 steeds meer en vogue om kritischer te staan tegenover het liberalisme. In Trouw konden we lezen dat de directeur van ons wetenschappelijk bureau de verhouding tussen arbeid en kapitaal ‘ontspoord’ vindt. De Jonge Democraten zijn inmiddels voorstander van het flink verhogen van het minimumloon en zijn voor een miljonairstaks. Ook de Tweede Kamerfractie is onder Rob Jetten een linksere weg ingeslagen, zo blijkt uit zijn Kerdijklezing.
Ik vrees dat de voorstellen louter radicaler zullen worden. Wij moeten ons bezinnen op de wenselijkheid en het praktisch nut van deze paradigmaverschuiving naar een economisch linksere positie. Vooropgesteld, een samenleving is nooit af. Dit pleidooi stelt zeker niet dat er geen problemen zijn, integendeel. Een deel van de problematiek die door onder andere Coen Brummer wordt geschetst, onderschrijf ik. Dit essay zal echter een kritiek zijn op ‘linkse’ oplossingen van de problemen en zal een alternatieve, positieve, liberale visie bieden.
Ongelijkheid
Ten eerste; groeiende ongelijkheid op allerlei vlakken wordt door de critici van liberalisme vaak aangehaald als hét probleem van de komende jaren. Maar niet alle ongelijkheid is gelijk. Inkomensongelijkheid zou als minder groot probleem kunnen worden beschouwd als vermogensongelijkheid. Salarissen staan direct in verhouding met de geleverde inspanning, ervaring en kennis die iemand inbrengt. De ophef die regelmatig ontstaat over salarissen en bonussen van topbestuurders in het bedrijfsleven is enigszins wonderbaarlijk. In Nederland is de inkomensongelijkheid namelijk al sinds de jaren ’90 een van de laagste ter wereld. Daar moeten we veel voor herverdelen, maar dit is desalniettemin een grote prestatie van ons systeem.
Tegelijkertijd heerst er wel een gevoel van inkomensstagnatie. Hoe kunnen we dit oplossen? Hard werken, studeren en ervaring opdoen moet meer lonen. Inkomen wordt nog steeds te zwaar belast, en het zou goed zijn deze belastingdruk te verschuiven. Hierbij moeten we progressieve belasting behouden, maar niet bang zijn voor een grotere inkomensongelijkheid en negatieve koopkrachtplaatjes. Vervuiling en consumptie meer belasten is een oplossing, maar het laten krimpen van de uitgaven in de zorg en sociale zekerheid moet niet vermeden worden.
“Als wij als liberalen fundamenteel geloven dat individuen alleen zelf kunnen bepalen wat voor hen het goede leven is en hoe ze dit bereiken, dan hebben we geen fundamentele bezwaren tegen enige vermogensongelijkheid.”
Ook niet alle vermogensongelijkheid is gelijk geschapen. De toorn van critici richt zich vooral op deze vorm van ongelijkheid. Het is waar dat de vermogensongelijkheid in Nederland een stuk hoger is dan de inkomensongelijkheid, en op het eerste gezicht ook relatief hoog is ten opzichte van andere ontwikkelde landen. Deze getallen doen echter geen recht aan ons systeem – onze omvangrijke pensioenvermogens worden meestal niet meegeteld en daar zit juist een groot deel van het vermogen van armere mensen. Toch neemt dat niet weg dat de vermogensongelijkheid relatief hoog is.
Welk waardeoordeel we hieruit trekken is een aparte vraag. Als wij als liberalen fundamenteel geloven dat individuen alleen zelf kunnen bepalen wat voor hen het goede leven is en hoe ze dit bereiken, dan hebben we geen fundamentele bezwaren tegen enige vermogensongelijkheid.
Desalniettemin is het duidelijk dat een té grote vermogensongelijkheid negatieve externe effecten heeft. Dat maakt het legitiem om vermogens te belasten, maar dan rest de vraag hoe en wat. Hoe vermogens vergaard worden zou sterk moeten uitmaken in hoe we hier qua belastingen mee omgegaan. Het is zeer verdedigbaar en liberaal om een hoge erfbelasting te heffen – de ontvanger heeft immers geen hand gehad in het vergaren van dit vermogen. Belasting op inkomsten uit grond en verhuur is in deze gedachtegang ook goed verdedigbaar.
“Kortom, economische ongelijkheid heeft ook een functie.”
Wat echter niet liberaal is, zijn voorstellen om een vlakke vermogensbelasting in te voeren. Als men door het eigen ondernemerschap, kennis, kunde en risico rijk is geworden, dan is dat alleen maar iets om aan te moedigen. Dat wil niet zeggen dat inkomens uit grote vermogens geheel onbelast gelaten moeten worden, maar er is niet fundamenteel iets mis met het hebben van veel bezit.
Kortom, economische ongelijkheid heeft ook een functie. De gedachte dat men niet meer nodig heeft dan een bepaald bedrag is een fundamenteel antiliberale gedachte. Als de overheid bepaalt wat genoeg is, vallen er ook goede prikkels weg.
Onzekerheid
Ten tweede; onzekerheid wordt steeds meer als een probleem gezien. Of het nou gaat om flexwerk, of om de toekomst van technologie in de vorm van robotisering, AI en algoritmes. Het is waar dat flexwerk meer risico’s met zich meebrengt. Een flexwerker moet meer zelf regelen. De vrijheid die hier tegenover staat is het veel flexwerkers echter waard, ook onder de minder goed betaalde flexkrachten. Onze prioriteit zou moeten liggen op het afbreken van de opgebouwde zekerheden van werknemers met een vast contract, waardoor er meer ruimte ontstaat voor werkgevers om mensen die daar behoefte aan hebben een grotere mate van zekerheid te bieden.
De angst dat technologie de wereld onherkenbaar zal veranderen en tot massawerkloosheid zal leiden, bestaat al minstens sinds het begin van de 19e eeuw. Handarbeid verdween destijds inderdaad, maar werd vervangen door een enorme hoeveelheid nieuw werk wat enkele decennia daarvoor nog niet eens voor mogelijk werd gehouden. Deze cyclus heeft zich een paar keer voltrokken. Elektrificatie, de lopende band, computers – allemaal hebben ze uiteindelijk meer werk en meer welvaart opgeleverd dan dat ze verloren lieten gaan.
“Er ligt hier een taak voor de overheid om mensen nieuwe kansen te bieden.”
Is deze keer anders? De realiteit is dat elke keer anders is. Een computer is geen lopende band en een gloeilamp is geen mechanisch weefgetouw. Wat daarentegen elke keer niet anders is, is de capaciteit van de menselijke creativiteit. Ons vernuft en ons vermogen om nieuwe dingen te bedenken die een generatie eerder ondenkbaar waren, is ongekend. Uiteindelijk wordt iedereen beter van technologische ontwikkelingen. Tegelijkertijd brengt een periode van transitie altijd wrijving. De industrialisatie van de 19e eeuw liet velen in ellende achter. De overgang van een industriële naar een diensteneconomie in Nederland laat nog steeds haar sporen na. Er ligt hier een taak voor de overheid om mensen nieuwe kansen te bieden. Tegelijkertijd hebben werknemers ook een eigen verantwoordelijkheid om hun vaardigheden op peil te houden.
Weerwoord
Wat is dan de positieve liberale visie die wij moeten hebben voor de toekomst van ons land, Europa en de wereld? De situatie waar wij ons in bevinden toont gelijkenissen met de jaren ’30 van de vorige eeuw. Het collectivisme en nationalisme was in zowel de linkse als rechtse variant aan een opmars bezig. Nu zien we collectivistische en autoritaire denkbeelden wederom wereldwijd aan invloed winnen.
In 1938 kwam een groep liberale denkers in Parijs bijeen om een nieuw liberaal weerwoord te vinden tegen de collectivistische golf. Er waren veel verschillen, maar over één ding waren ze het roerend eens: dat de nieuwe liberale (neoliberale) beweging weerstand moest bieden tegen het collectivisme zonder terug te vallen op het laissez-faire liberalisme. Het is tijd om het neoliberalisme af te stoffen en te heroveren op de populisten.
Vier uitdagingen
Voor welke problemen moeten oplossingen worden gezocht? Zoals gesteld worden er veel zinnige dingen gezegd door de critici van het liberalisme. Daarom is het zaak met liberale oplossingen te komen die ook hier antwoord op geven. Voor de komende jaren is het van essentieel belang dat we de volgende vier problemen bestrijden.
Ten eerste, groeiende marktmacht. Monopolies verstoren de markt en zorgen voor grote inefficiëntie. Het beperkt de keus en verhoogt de kosten voor de consument, laat de positie van werknemers afbrokkelen en verstikt innovatie. De overheid moet optreden als strenge en genadeloze marktmeester. Aan de andere kant moet de macht van vakbonden beperkt worden, deze zijn er ook alleen voor de belangen van hun leden en niet voor het algemeen belang.
Ten tweede, afbrokkelend internationalisme. Een zo vrij mogelijk verkeer van mensen, goederen en kapitaal over de hele wereld levert voor iedereen meer welvaart op. Dat betekent dat wij ons in moeten zetten voor het wegnemen van zoveel mogelijk handelsbarrières, open grenzen en zonder belemmeringen investeren. Ook moeten wij ons expliciet inzetten voor een federaal Europa.
“Onze rechtsstaat werkt vooral goed voor witte cisgender heteromannen.”
Ten derde, het democratische tekort. Economische vrijheid vormt de basis van een democratische rechtsstaat, maar dit is afdoende. Onze rechtsstaat werkt vooral goed voor witte cisgender heteromannen. Er bestaat wel gelijkwaardigheid voor de wet, maar in de praktijk leven we onze waarden en wetten niet altijd na. Institutionele discriminatie is van het bedrijfsleven tot op het voetbalveld aan de orde van de dag. De overheid moet sterker optreden om de mooie idealen die opgenomen zijn in onze grondwet een werkelijkheid te maken voor iedereen in Nederland. Een verplicht vrouwenquotum en onverbiddelijke aanpak van discriminatie en etnisch profileren bij de politie dragen hieraan bij.
Ten vierde, ons complexe belastingstelsel. Kapitalisme en de vrije markt genereren een ongekende hoeveelheid welvaart. De verdeling van deze welvaart gebeurt echter niet op de meest efficiënte manier. Enige vorm van belasten en herverdelen is nodig. Niet alleen om mensen die buiten hun schuld tussen wal en schip vallen te helpen, maar ook om meer welvaart te creëren. Daarbij moeten we productieve activiteiten zoals werken, ondernemen en risico nemen minder zwaar belasten. Onproductieve activiteiten waar individuele bijdrage niet in verhouding staat met de economische winst, zoals landeigenaarschap en vervuiling moeten meer belast worden. Een lagere inkomensbelasting en bedrijvenbelasting enerzijds en een hogere erfbelasting en landbelasting anderzijds dragen hieraan bij.

Dit stuk is de derde inzending van de vijftien essays voor de schrijfwedstrijd.