De relatie van het Verenigd Koninkrijk met de EU en haar voorloper de EEG is nooit echt een gelukkig huwelijk geweest. Tot tweemaal toe werd hun toetreding verhinderd door een veto van de Franse president Charles de Gaulle. De toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschap was een wapenfeit waar de Nederlandse overheid zich lange tijd voor had moeten inspannen.
De vrees voor de West-Duitse-Franse as
De Europese politiek werd begin jaren zestig gedomineerd door de Franse president Charles de Gaulle. De Gaulle was geen fan van de Amerikaanse dominantie in de wereld en trachtte deze binnen de NAVO aan te vechten, zonder succes. Hierdoor verlegde de president zijn aandacht op de politieke verhoudingen binnen de EEG. Hij vond in de Duitse Bondskanselier Konrad Adenauer een geïnteresseerde partner. In Den Haag volgde de politiek deze ontwikkeling met argusogen en werd de toenadering tussen West-Duitsland en Frankrijk verontrustend gevonden. De Nederlandse ambassadeur in Bonn, Van Vredenburch, verwoorde het als volgt: “Het lijkt mij moeilijk te voorspellen dat een Europa onder gezamenlijke Frans-Duitse, en op den duur Duits-Franse hegemonie, zacht uitgedrukt niet met onze volksaard zou stroken, en naar alle waarschijnlijkheid niet in het belang van ons volk zou zijn.”
In mei 1960 lanceerde De Gaulle een plan om de EEG om te vormen tot een politieke unie. Deze plannen waren voor het toenmalige kabinet De Quay en minister van Buitenlandse Zaken, Joseph Luns, onaanvaardbaar. Het officiële standpunt van het kabinet was dat “de Europese eenheid een zo groot mogelijk aantal vrije Europese landen diende te omvatten en dat het met name van het grootste belang was dat Engeland daar deel van zou uitmaken.” Volgens het Nederlandse kabinet zouden deze plannen de bestaande EEG-instanties bedreigen en zou het kunnen leiden tot verzwakking van de NAVO.
De Commissie Fouchet die in 1961 werd gevormd om de politieke unie vorm te geven werd vanaf begin af aan vertraagd door de Nederlanders. Steeds bleef de Nederlandse vertegenwoordiger, De Vos van Steenwijk, hameren op het feit dat het Verenigd Koninkrijk hierin betrokken diende te worden, maar de Britten zelf hadden op dat moment nog geen officieel verzoek ingediend om toe te treden tot de Gemeenschap. Aan het einde van dat jaar gingen de Nederlanders toch akkoord met meer politieke samenwerking in Europa, maar wel met de kanttekening dat de NAVO hierdoor niet aangetast kon worden.
Het Britse toetredingsproces
Eind juli 1961 kondigde de Britse premier Harold Macmillan aan dat zijn land wenste lid te worden van de EEG. Twee jaar lang zou er onderhandeld worden over de toetreding van het Verenigd Koninkrijk. De Nederlandse overheid stelde zich op als een krachtige pleitbezorger voor de Britse toetreding. Nederland voorzag de Britten van de nodige adviezen, zowel gevraagd als ongevraagd en verdedigde binnen de EEG Britse standpunten. In Londen was men niet altijd even blij met deze hulpvaardigheid en wenste het niet betrokken te worden in de Commissie Fouchet. De Fransen namen vervolgens het standpunt in dat het VK pas kon toetreden als de besprekingen over de politieke samenwerking waren voltooid.
De kaarten kwamen weer anders te liggen toen in 1962 de Fransen met een nieuw voorstel voor politieke samenwerking kwamen en de concessies richting de Benelux ongedaan werden gemaakt. Het Nederlands-Belgische standpunt stond haaks op dat van de Fransen. De twee Beneluxlanden bleven hameren op het feit dat de Britten in dit proces betrokken dienden te worden, iets wat de Fransen totaal niet wilden. Dit resulteerde in het feit dat er van deze plannen niks terecht kwam, maar ook van de Britse toetreding kwam vooralsnog niks terecht. De Franse president De Gaulle deed dit door middel van zijn veto en het zou niet bij deze ene keer blijven.
In 1966 gaf de Britse regering opnieuw te kennen dat ze wilde toetreden tot de Europese Economische Gemeenschap. Opnieuw voorkwam een Frans veto van de Charles de Gaulle de uitbreiding, dit zeer tot teleurstelling van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Joseph Luns. Hij was zelfs bereid zijn Europese politiek te herzien als Frankrijk de Britse toetreding bleef blokkeren. In de ministerraad sprak hij dan ook zijn vrees uit voor de herleving van de Frans-Duitse toenadering. De Nederlandse regering kwam met een plan om de Britse toetreding alsnog af te dwingen. De Benelux-landen zouden samen met Italië een front vormen om de toetreding af te dwingen en daarnaast moest er een bilateraal verdrag met het Verenigd Koninkrijk worden gesloten. In januari 1968 werd een Beneluxmemorandum gepubliceerd om samen te werken met de Britten op terreinen waar de EEG geen gezag over uitoefende.

Het belangrijkste obstakel voor de toetreding van de Britten, de Franse president De Gaulle, trad in april 1969 terug en maakte plaats voor Georges Pompidou. Deze gaf al snel aan dat hij wel te spreken was over een eventuele Britse toetreding. In december 1969 werd er in Den Haag een grote Europese topconferentie belegd om te spreken over uitbreiding van de Gemeenschap. Hierbij kwamen de landen overeen dat er toetredingsgesprekken zou worden gestart met Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Op 1 januari 1973 trad dit drietal landen toe tot de EEG en hiermee zou de lang gekoesterde wens van Nederland eindelijk uitkomen.
Geschreven door: Mathijs van der Loo
Omslagfoto: President Charles de Gaulle en Bondskanselier Konrad Adenauer (Wikimedia Commons)
Een gedachte over “Hoe Nederland het VK in de Europese Gemeenschap kreeg”