“Liberaal” lichtpuntje in absolutistisch Europa

In de loop der eeuwen zijn er binnen Europa verschillende vormen van onderlinge samenwerkingen geweest, vaak waren deze van militaire aard en tijdelijk. Soms waren deze ook politiek van aard, zoals bij de Pools-Litouwse Gemenebest die tussen 1569 en 1795 bestond. Een confederatie van twee staten met één staatshoofd, maar met een politiek systeem waar wat op af te dingen valt.

Achtergrond

Zowel het koninkrijk Polen als het heidense groothertogdom van Litouwen waren in de middeleeuwen staten die geregeerd werden door krijgersvorsten. Litouwen was zo’n beetje ontstaan om een sterke leider die de Litouwers kon leiden in hun strijd tegen de kruisridders van de Duitse Orde. De Poolse koningen moesten vaak letterlijk hun weg naar de troon vechten, wat in die periode tot de nodige burgeroorlogen leidden. Na de dood van koning Lodewijk I van Polen in 1382 kwam zijn tienjarige dochter Hedwig twee jaar later op de Poolse troon, maar de Poolse edelen weigerden haar verloofde Willem van Habsburg te erkennen als hun nieuwe koning en zij gingen daarop haastig opzoek naar een nieuwe koning. Deze vonden ze in de heidense groothertog van Litouwen: Jogaila. Deze moest zich wel bekeren tot het katholicisme voor de Poolse troon en hij vond dat zijn doop wel waard.

Nog tijdens de regering van Jogaila (christelijke naam: Wladislaus) werd er toenadering gezocht tussen de Poolse en Litouwse adel en besloten ze al in 1401 om meer samen te werken. Twaalf jaar later gingen ze zelfs nog een stap verder. De Poolse adel kreeg een stem in de keuze voor een nieuwe groothertog en ze kwamen ook overeen dat kwesties die beide landen aangingen geregeld moesten worden in een gezamenlijke assemblee van de adel. In de eeuw die volgde werd de samenkomst van de adel geïnstutionaliseerd en kwam er in Polen in 1493 een parlement (Sejm). Dit parlement had een tweekamerstelsel waarin de bisschoppen en koninklijke functionarissen de senaat vormden en de adel vormde het Huis van Afgevaardigden. Deze laatste kamer bestond uit 54 leden die door lokale parlementen werden verkozen. De Poolse adel vormde indertijd meer dan 10% van de bevolking en werd daardoor enorm invloedrijk. In 1505 nam het parlement samen met de koning een wet (Nihil Novi) aan die ervoor zorgde dat de Poolse koning geen wet kon doorvoeren zonder de goedkeuring van het parlement. In de zestiende eeuw (1559) verkreeg ook Litouwen zijn eigen parlement, de Seimas, maar deze was geen lang leven beschoren…

Het Gemenebest

Koning Sigismund II (1520-1572) wist het na drie huwelijken zeker: hij zou kinderloos sterven. Omdat hij vreesde voor chaos in Litouwen na zijn dood riep hij in 1568 in Lublin het parlement van beide landen bijeen om een constitutionele unie te vormen. Na een halfjaar onderhandelingen, waar in de tussentijd een paar Litouwse edelen boos waren weggelopen, kwam de gezamenlijke adel op 28 juni 1569 tot een vergelijk. Polen en Litouwen zouden voortaan doorgaan als een Rzeczposplita, ofwel een republiek, een gemenebest. Zij zouden één ondeelbaar, organisch politiek geheel worden met één gekozen koning en met één munt en één parlement. Bij het tot stand komen van de Unie was er nog even sprake van het feit dat Oekraïne binnen het bestel een derde afzonderlijke staat binnen het gemenebest zou worden, zodat de verhoudingen binnen het gemenebest gelijk waren (Polen was inmiddels twee keer zo groot als Litouwen geworden), maar dit plan werd genadeloos afgeschoten door de grote Poolse magnaten.

De verkiezing van de nieuwe koning was een fundamentele constitutionele procedure binnen het gemenebest. Alle edelen van de staat hadden het recht om deel te nemen aan de verkiezing, op voorwaarde dat ze een electoraat van vijf tot zes procent van de bevolking achter zich wisten te krijgen. Hier kwam ook het nodige spierballenvertoon bij kijken. De kandidaten moesten gewapend ter paard verschijnen en bij de verkiezingen verzamelden zich dan ook vaak dertig- tot veertigduizend mensen op het Wola-veld bij Warschau en zij bleven daar tot er een unaniem een beslissing was bereikt. De allereerste koningsverkiezing in 1573 leverde dan ook de sukkelachtige Franse prins Henri de Valois op als koning. Deze was na een jaar alweer gevlucht en bij de nieuwe verkiezing in 1576 werd de Hongaarse Stefan Báthory verkozen, maar de verkiezing zelf was een procedurele janboel. Iedere koning moest na zijn verkiezing de Henrikaanse Artikelen onderschrijven, waarmee de koning zich bond aan de wetten van de Sejm. Onder deze artikelen behoorde ook een artikel dat de godsdienstvrijheid in de staat regelde. Deze bepaling was in 1573 tot stand gekomen; in een tijd waarin Filips II met harde hand de calvinistische opstandelingen in De Nederlanden neersloeg en protestanten en masse werden vermoord in de Parijse straten.

Het Pools-Litouwse parlement had voor zijn tijd uitzonderlijke macht. Het Huis van Afgevaardigden telde 170 zetels, waarvan er 48 voor de Litouwers waren en de senaat bestond uit 140 zetels. Het parlement had beslissingsbevoegdheid over belastingen, financiële beleid, buitenlandse politiek en de veredeling. Grofweg tot aan 1600 moesten beslissingen met een meerderheid aangenomen worden, maar langzamerhand kwam de adel tot de beslissing dat dit unaniem moest gebeuren, omdat zij zowel de wetgevende als de uitvoerende macht waren. Hierbij maakten ze ook gebruik van het liberum veto, een vetorecht waarmee bepaalde bepalingen in een wet geschrapt konden worden. De Litouwse afgevaardigde Sicinski paste zijn vetorecht in 1652 toe op het overheidsbudget en verliet vervolgens de zitting. Hierdoor bleef heel de wetgeving ongeratificeerd en werd een gevaarlijk precedent geschapen.

Laatste stuiptrekking

De grote adellijke magnaten uit Polen en Litouwen konden op deze manier de Sejm in gijzeling nemen en in de achttiende eeuw zou ook Rusland met het nodige smeergeld het parlement lam weten te leggen. De Russen gingen zelfs zo ver dat ze in 1717, tijdens de Grote Noordse Oorlog, tijdens een zitting van de Sejm hun kanonnen op de verzamelde afgevaardigden richtten om ervoor te zorgen dat ze zouden instemmen met het korten van het defensiebudget. In de achttiende eeuw zou Polen-Litouwen dan ook niet meer een rol kunnen spelen in de Europese politiek. Pruisen en Rusland speelden vervolgens enkele malen handjeklap om grote gebieden van de staat afhandig te maken (Poolse Delingen).

De Russische invloed leidde tot de nodige hervormingspolitiek in Polen-Litouwen en dit resulteerde in een laatste constitutionele opleving. Op 3 mei 1791 nam Polen een liberale grondwet aan, de allereerste grondwet in Europa. Het gebruik van de liberum veto werd hierin afgeschaft, de volkssoevereiniteit werd ingevoerd waarmee ook burgers rechten kregen naast de adel en werd de trias politica doorgevoerd. Moedertje Rusland was echter niet blij met de nieuwe Poolse vrijheden en trok met een leger Polen in waarop koning Stanislaus gedwongen was om de grondwet ongeldig te verklaren. Na een korte opstand van de Polen tegen de Russen deelden de Russen samen met Pruisen in 1795 de laatste restjes van het Gemenebest op en kwam er een einde aan de kiesmonarchie.


Geschreven door: Mathijs van der Loo

Geef een reactie